1
February
2015
Het CBS publiceerde deze week een onderzoek waaruit zou blijken dat de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag geen enkel effect hebben gehad op de arbeidsdeelname. De onderbouwing daarvan staat in een artikel in Economisch Statistische Berichten met als titel Arbeidsdeelname niet gedaald bij toegenomen kosten kinderopvang (zie http://t.co/3lgD7Ohl1X).
Deze conclusie staat echter haaks op de onderzoeken van het Centraal Planbureau waaruit blijkt dat het effect van bezuinigen op de arbeidsdeelname veel groter is dan eerder werd aangenomen.
In deze nieuwsbrief enkele kanttekeningen bij de onderzoeksaanpak van het CBS. Daaruit blijkt dat wetenschappelijke peilers onder de vetgedrukte kop boven het artikel bepaald niet onomstreden zijn.
Selectieve waarneming CBS
Het CBS baseert haar conclusies op de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie in de periode 2009-2013. Tegelijkertijd constateert het CBS dat met name … in 2012 en 2013 de kinderopvangtoeslag … fors naar beneden werd bijgesteld… In onderstaande grafiek met het aantal werknemers in de kinderopvangbranche:
Volgens de werkwijze van de CBS onderzoekers zouden de bezuinigingen op de kinderopvang slechts aan 2.000 werknemers in de branche de baan hebben gekost, in 2009 waren er immers 80.000 werknemers en in 2013 78.000. De kop van het artikel in ESB had volgens de aanpak van de CBS onderzoekers dan ook kunnen luiden Werkgelegenheid kinderopvang nauwelijks gedaald door toegenomen kosten kinderopvang. Als we echter specifiek de periode bekijken waarin de bezuinigingen op de kinderopvang doel troffen - in 2012 en 2013 dus - dan zien we dat bijna 20.000 werknemers hun baan verloren in de branche.
Dit geeft aan dat de vergelijking tussen 2009 en 2013 die de CBS onderzoekers maken de daadwerkelijke effecten op de arbeidsdeelname onderschat.
Verder plaatst het verlies aan bijna 20.000 arbeidsplaatsen in de branche kinderopvang de kop boven het artikel in een heel ander perspectief. Allen al de arbeidsdeelname in de branche kinderopvang heeft in ieder geval fors te lijden gehad onder de toegenomen kosten.
Conclusie CBS weersproken in kwartaalrapportages SZW
Als de bezuinigingen in 2012 en 2013 het zwaarst waren had het de onderzoekers gesierd als zij ook de cijfers van 2014 bij hun analyse hadden betrokken. Die staan in de kwartaalrapportages die minister Asscher periodiek naar de Tweede Kamer stuurt. Ook daaruit blijkt dat de keuze van de onderzoekers om 2009 en 2013 te vergelijken een vertekend beeld geeft van de effecten:
De CBS onderzoekers zien in bovenstaande grafiek dat door de bezuinigingen de netto arbeidsparticipatie van moeders met jonge kinderen marginaal daalt van 70,4% in 2009 naar 70,3% in 2013. Als we de vergelijking echter maken tussen 2011 (of 2012) en 2014 zien we een veel groter effect. Gelet op het feit dat de onderzoekers zelf constateren dat de bezuinigingen in 2012 en 2013 het zwaarst waren is het een raadsel waarom zij 2009 als startpunt kiezen voor de analyse.
Conclusie
Het is wonderlijk dat het Centraal Planbureau - in tegenstelling tot het CBS - de afgelopen jaren een steeds sterker verband constateert tussen betaalbare kinderopvang en arbeidsparticipatie1.
Mogelijke oorzaak daarvan is de specifieke keuze van de onderzoeksperiode die het CBS hanteert.
1 Zie o.a. http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/bezuiniging-op-kinderopvang-blijft-zonder-grote-gevolgen en vergelijk met http://www.cpb.nl/publicatie/ex-post-analyse-effect-kinderopvangtoeslag-op-arbeidsparticipatie en http://www.cpb.nl/publicatie/presentatie-simulating-income-tax-reforms-in-the-netherlands-with-micsim
Reageren?
Deze nieuwsbrief wordt samengesteld door medewerkers van Buitenhek Management & Consult. Hieronder kunt u zich hiervoor aanmelden. Reacties op de inhoud van deze nieuwsbrief kunt u richten aan info@buitenhek.nl.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de verschillenanalyse voor de periode 2009-2013 die het CBS hanteert een gematigder beeld oplevert van negatieve effecten op de arbeidsparticipatie dan de verschillenanalyse over de periode 2011-2014.
Het duidelijkst is dat bij het effect op de arbeidsparticipatie bij alleenstaande moeders (-2,1 volgens de CBS opzet versus -8,1 volgens de alternatieve opzet) waar het effect bijna 4 keer zo groot is als het effect dat het CBS meeneemt in de analyse.
Maar ook voor de groep moeders met jonge kinderen (0-11 jaar) is het verschil niet marginaal. Daar constateert het CBS een terugloop van slechts 0,1% punten terwijl de alternatieve benadering met een andere tijdsperiode een terugloop laat zien van bijna 2% punten.