1
May
2019
Soms zegt een plaatje meer dan duizend woorden. Die beleving had ikzelf, toen ik wat cijfers over de Nederlandse kinderopvang probeerde samen te vatten in een overzichtelijke sheet.
Het gaat om de bezetting van een gemiddeld kinderdagverblijf met hele dagopvang en de bezetting van een gemiddelde peuteropvang. Op basis van de - op vijftallen afgeronde - macrocijfers ziet de bezetting daarvan er als volgt uit:
De kinderen die gebruik maken van kinderdagverblijven komen vrijwel allemaal uit gezinnen waarvan beide ouders werken. Circa 90 procent van de kinderen uit die gezinnen heeft of krijgt geen indicatie voor voorschoolse educatie en slechts 10 procent heeft of krijgt dat wel.
De peuteropvang heeft een meer gemengde samenstelling, met 60 procent kinderen van werkende ouders en met in totaal 35 procent kinderen met een risico op onderwijsachterstanden.
Hoe komt het eigenlijk dat de bezetting van deze beide opvangsoorten zo opvallend afwijkt? Heeft dat te maken met de introductie van de kinderopvangtoeslag, heeft dat te maken met het feit dat meer peuterspeelzalen door non-profitaanbieders worden geëxploiteerd of zijn er andere oorzaken?
In het artikel ‘Gevolgen van marktdifferentiatie voor diversiteit, inclusie en kansengelijkheid in kindercentra’ (Van der Werf, Slot, Kenis en Leseman, 2019) suggereren de wetenschappers dat de verklaring mogelijk ligt bij het financieringsstelsel.
Sinds 2005 is een deel van de kindercentra, voornamelijk kinderopvang, geprivatiseerd, terwijl peuterspeelzalen publiek gefinancierd bleven. Hiermee is marktdifferentiatie geïntroduceerd en ontstaan er organisaties die in verschillende mate zowel op de markt, als op publieke doelen gericht zijn in hun primaire, voor overleving noodzakelijke, organisatiestrategie.
De studie roept volgens de onderzoekers vervolgvragen op. Bijvoorbeeld of het huidige kinderopvangstelsel ongelijkheid institutionaliseert door voor rijke ouders ‘witte’ keuzes te faciliteren, ook in steden die overwegend divers zijn naar etniciteit en kleur.
Mijn eerste vraag bij deze studie was of - voorafgaand aan de stelselwijziging in 2005 - de bezetting van de voorschoolse voorzieningen vroeger fundamenteel anders was. En ik durf op basis van mijn ervaring de stelling aan dat dit geenszins het geval was. Zo gaan de onderzoekers uit van verschillende aannames: dat kinderopvang voor 2005 een publieke sector was en dat pas in 2005 - door de wet Kinderopvang - marktwerking is geïntroduceerd. En dat vanaf dat moment de kinderopvangconsument zelf een verantwoorde keuze kon maken en aanbieders zich pas toen begonnen te onderscheiden van elkaar.
Echter, ook in 2004 werd ruim 90 procent van de kinderopvang ingekocht door ouders. Een klein deel van die ouders (17 procent bij dagopvang) betaalde dat uit eigen zak, het andere deel kon de opvangkosten declareren bij de werkgever. Slechts 10 procent van de markt bestond destijds uit de – gemeentelijk gefinancierde – subsidieplaatsen.
Er is een plausibeler en eenvoudiger verklaring voor het feit dat de peuteropvang al decennialang meer achterstandskinderen huisvest en dat wordt duidelijk in het volgende plaatje.
Risico’s op onderwijsachterstanden komen gewoon veel meer voor onder kostwinnersgezinnen met één of geen werkende ouder( s). Ruim 60 procent van de kinderen in die gezinnen krijgt een voorschoolse indicatie, terwijl dat bij tweeverdienersgezinnen minder dan 10 procent is. In achterstandswijken wonen veel kostwinnersgezinnen en is de kans op onderwijsachterstanden dus relatief groot. Dat betekent dat daar de behoefte aan peuteropvang en voorschoolse educatie groter is dan in andere wijken.
De aanname dat een stelselwijziging naar een volledig door het rijk gefinancierde en gratis toegankelijke kinderopvang zou helpen om de segregatie in de kinderopvang terug te brengen, is een illusie. Dat bewijs wordt geleverd door de jarenlange strijd tegen het onderscheid in ‘zwarte’ en ‘witte’ scholen in het basisonderwijs.
De remedie voor het gebrek aan diversiteit, inclusie en kansengelijkheid is dan blijkbaar niet de aanpassing van het stelsel voor kinder-, peuteropvang of het basisonderwijs zoals het onderzoek suggereert. Die problematiek ontstaat ver voor de geboorte van het eerste kind en daar moet ook de oplossing worden gezocht.
Reageren? ed@buitenhek.nl.