1
September
2019
De afgelopen maanden zien we steeds meer initiatieven gericht op het terugdringen van de regeldruk in de kinderopvang. Eerder dit jaar verscheen een position paper van vijf ondernemers, die pleiten voor minder regelgeving én eenduidiger toezicht en handhaving. Hun zorgen worden breed gedragen in de branche.
Dit blijkt ook uit het feit dat de initiatiefnemers van verschillende komaf zijn: profit, not-for-profit, klein, middelgroot en groot. Als het gaat om regeldruk is het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) het belangrijkste adviesorgaan van kabinet en Eerste en Tweede Kamer.
Het ATR publiceerde onlangs haar jaarrapportage over 2018. Daarin geeft het adviescollege twee kenmerken voor werkbare regelgeving:
Het jaarverslag 2018 van het ATR laat zien dat het advies orgaan nuttig werk doet: minder dan 20 procent van alle voorgenomen regelgeving waarover het ATR advies uitbrengt, voldoet aan die twee kenmerken.
Al in 2013 concludeert de voorzitter van het ATR (voorheen heette dat Actal) over de regeldruk in de kinderopvang: ‘Als ondernemers regelgeving alleen correct kunnen toepassen met een ict-tool, dan zijn we te ver doorgeschoten in onze regelzucht. Dat moet simpeler kunnen.’
Actal adviseert vervolgens om de wettelijke eisen rond de beroepskracht- kind ratio drastisch te vereenvoudigen. Anno 2019 kunnen we concluderen dat dit advies uit 2013 nog niet is geland.
De recente ophef over het vaste- gezichtencriterium, de detaillering van de 3-uursregeling en het clusteren van bso-groepen, zijn slechts nieuwe illustraties van onwerkbare regelgeving door een schier onbegrensde en voortdurende regeldrift.
Hoe lastig het is om onwerkbare regelgeving terug te dringen, zien we aan het feit dat er nooit acuut een streep door gezet kan worden, maar dat er gedoogadviezen aan toezichthouders en handhavers moeten worden verstuurd (zie Brief vaste gezichtencriterium en drie-uursregeling, 22 juli 2019).
Ondanks de boodschap van het ATR in 2013, worden niet minder maar méér nieuwe ict-tools ingezet om de steeds complexere regelgeving te maskeren. Naast de ict-tool voor de inzet van pm’ers, hebben we nu ook een nieuwe ict-tool voor de pedagogisch beleidsmedewerker voor kindcentra. Vanaf 2022 wordt het arsenaal aangevuld met een ict-tool voor het berekenen van de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers, gekoppeld aan peuters met een indicatie voor voorschoolse educatie. En als het aan GroenLinks, SP en PvdA ligt, wordt dat mogelijk nog aangevuld met een ict-tool die berekent hoeveel winst er mag worden uitgekeerd aan kapitaalverscha ers in de kinderopvang. Het eerste criterium waarop de ATR toetst, is of de regelgevers wel hebben onderbouwd dat er een structureel probleem is met – in dit geval – winstuitkeringen in de kinderopvang. De rapportages van het Waarborgfonds Kinderopvang laten in geen enkele onderbouwing zien dat er sprake is van substantiële winstuitkeringen in de kinderopvang. Dat is al een contra-indicatie. Er is überhaupt geen probleem.
Vervolgens is de vraag of not-for profit-organisaties, die geen winst uitkeren, ook betere kwaliteit leveren. Dat is immers de aanname: door met nieuwe regelgeving winstuitkeringen te dempen, of zelfs te verbieden, verbetert de kwaliteit.
Een analyse van alle GGD-inspecties vanaf 2016 tot en met 2019 laat zien dat ook die aanname niet uitkomt. Van de tien grootste kinderopvangaanbieders in Nederland scoren de aanbieders met winstoogmerk – inderdaad die met private equity fi nanciering – gemiddeld beter. Dat wil zeggen dat ze vanaf 2016 ieder jaar relatief minder tekortkomingen tijdens inspecties laten zien dan de groep aanbieders zonder winstoogmerk. Diezelfde analyse onder kleinere aanbieders – minder dan tien locaties – laat zien dat ook in die categorie de for-profi ts niet minder scoren op de GGD-inspecties dan de not-for-profi ts. Wel zien we dat kleinere aanbieders, in vergelijking met de grotere, steeds meer moeite hebben te voldoen aan de toene mende regeldruk.
Zo scoren kleinere aanbieders – ongeacht het winstoogmerk – een hoger foutenratio op de inspecties dan de grotere, en die kloof lijkt steeds groter te worden. In 2017 scoorden kleine aanbieders (met minder dan tien locaties) 40 procent meer onvoldoendes op inspecties dan de aanbieders met tenminste vijftig locaties.
In 2018 liep dat op tot 90 procent, en de tussenstand tot medio 2019 is dat ze ruim 140 procent meer onvoldoendes scoren dan de grote aanbieders. Daarmee wordt het steeds lastiger voor nieuwe toetreders met nieuwe ideeën en innovatieve vormen van aanbod om de markt en de gevestigde orde te verrassen.
Het is mooi dat een brede coalitie van kinderopvangaanbieders met verschillende achtergronden zich hard maakt voor verandering op dit punt en ook het ATR kan een bijdrage leveren aan dit initiatief. Ze is namelijk niet alleen bevoegd om nieuwe regelgeving te toetsen maar kan – op basis van signalen uit de branche – ook adviseren over knelpunten in de bestaande regel geving voor de kinderopvang.
Zo’n advies door een onafhankelijk adviesorgaan zou een degelijke basis kunnen zijn om de huidige generatie regelgevers een spiegel voor te houden en de huidige regelgeving opnieuw te toetsen aan de criteria voor werkbare regelgeving die het ATR hanteert.
Reageren? ed@buitenhek.nl.