1
May
2015
Er komen meer en meer geluiden van lokale en regionale ondernemers dat de kinderopvangmarkt weer een beetje aantrekt. Dat is logisch omdat het altijd fijn is om een mooie ontwikkeling in de lokale markt met branchegenoten te delen. De branchecijfers voor de kinderopvang in Nederland die de minister recent rapporteerde in de voorjaarsnota en de bijbehorende prognoses, laten als geheel een ander beeld zien.
Uit de cijfers blijkt dat het cohorteffect van de lagere instroom door de crisis en de bezuinigingsmaatregelen ook in 2014 nog volop zichtbaar is. Dat betekent dat er naast de openbare succesverhalen (zie elders in deze BBMP) ook nog een hoop verborgen krimpleed moet zijn, en ook nog moet komen.
In de afgelopen 4 jaar is de brancheomzet met ruim € 1,2 mld. gedaald van ruim € 4 mld. naar € 2,8 mld. in 2014. In die periode daalde de netto rijksbijdrage aan de kinderopvang met ruim € 1,5 mld. tot het niveau dat ook al in 2005 werd uitgetrokken voor kinderopvang (zie de eerste grafiek).
Dat lijkt terug bij af maar als we afdalen van het macro- naar het kindniveau dan ontstaat een overzicht dat misschien meer tot de verbeelding spreekt. Uit de tweede grafiek blijkt dat de gemiddelde netto rijksbijdrage per kind is gedaald naar iets meer dan € 1000,– per kind per jaar in 2014. Dat is dus niet terug naar ‘af’, maar ruim onder ‘af’ naar minder dan de helft van de rijksbijdrage per kind die in 2005 beschikbaar was.
De beleidsambitie van de minister en staatssecretaris om meer te investeren in ‘de doorgaande lijn’ en de aansluiting met het basisonderwijs, sluit niet aan bij de steeds grotere kloof tussen de rijksbijdrage per leerling (ca. € 7000,– inclusief huisvestingslasten) en de bijdrage per kinderopvangkind (ca. € 1000). Nog zorgelijker voor die beleidsambities is de toename van het non-bereik onder peuters. Ooit – en dat is niet zo lang geleden – was het zo dat 90 procent van alle peuters in Nederland een kinderdagverblijf of peuterspeelzaal bezocht. Uit de recente rapportage blijkt dat de groep peuters die geen enkele voorschoolse voorziening bezoekt steeds groter wordt.
Eind 2014 is het bereik van de dagopvang en het peuterspeelzaalwerk onder peuters gedaald naar rond de 70 procent. Dat betekent dat 30 procent van de 2- en 3-jarigen niet meer in een voorschoolse voorziening komt en uit de rapportages blijkt dat het grootste deel van de toename van dat non-bereik bij de huishoudens met lagere inkomens zit.
Tabel 3 (zie hierboven) uit de brief van de minister laat zien dat het perspectief op herstel nog lang niet zeker is door de sterke daling van de instroom.
De daling van het aantal baby’s (-25 procent) wordt mede veroorzaakt door het feit dat baby’s later geplaatst worden en hard op weg zijn het ideaal van hoogleraar Carolina de Weerth te benaderen die in haar oratie pleitte voor een langer ouderschapsverlof.
Voor de kinderopvang zal latere plaatsing uitsluitend de bezetting van babygroepen aantasten. In combinatie met de cijfers die ook een sterke daling van het aantal 1-jarigen laat zien wordt het beeld voor de kinderopvangbranche veel somberder. Dat cohort zal de komende jaren immers ook de bezetting van de volgende groepen aantasten. De minister heeft dat ook gezien en heeft in de voorjaarsnota al aangekondigd dat de riante meevaller van € 300 mln. over 2014 de komende jaren verder oploopt naar bijna € 500 mln. in 2019. Daarmee is gratis kinderopvang ‑ dan niet voor ouders maar voor het rijk ‑ binnen handbereik.
Dat betekent dat de recente succesverhalen over groei en herstel elders in het land gecompenseerd moeten worden met het verborgen leed van verdere krimp.
Naast lokaal optimisme is er nog alle reden om landelijk te blijven somberkonten…
Reageren? ed@buitenhek.nl.
www.bbmp.nl