18
November
2025
Wetsvoorstel kinderopvang: € 3,4 mld. extra belasting zonder maatschappelijke meerwaarde
Vorige maand is het concept wetsvoorstel gepubliceerd voor de wijziging van het kinderopvangstelsel.De discussie over de meerwaarde en proportionaliteit van de stelselwijziging is inmiddels opgelaaid en dat is goed te zien in de reacties van de brancheorganisaties, wetenschappers en lobbypartijen.
In de kern moet het wetsvoorstel beoordeeld worden op de – zoveel mogelijk – meetbare meerwaarde van de extra inspanning (extra regeldruk ondernemers en extra ambtenaren) en het extra belastinggeld (ca. € 3,4 mld.) dat nodig is om de beoogde voordelen te bereiken. En dat roept de vraag op: welk probleem willen we oplossen, welke alternatieve oplossingen zijn er, en hoe beoordelen we de kosten-baten analyse van die verschillende maatregelen.
De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel is de ‘reclamefolder’ die de Kamer moet overtuigen dat voor meer eenvoud, zekerheid en toegankelijkheid een kostbare stelselwijziging noodzakelijk is. In deze notitie een kritische beschouwing van de maatschappelijke meerwaarde van de stelselwijziging.
Samenvattend: het wetsvoorstel lost het probleem van hoge terugvorderingen niet op, vergroot de regeldruk, personeelsproblemen, wachtlijsten en het ambtenarenapparaat, verzwakt het bestaansrecht van kleinschalige aanbieders en leidt tot een lagere arbeidsparticipatie.
Wat is er mis met het huidige kinderopvangstelsel?
Volgens het kabinet is er weinig mis met de kinderopvang in Nederland als het gaat om de toegankelijkheid en de kwaliteit: De kinderopvangsector in Nederland staat er goed voor. Dat is bijvoorbeeld te zien aan het aantal kinderen dat naar de opvang gaat en het aantal medewerkers dat in de opvang werkt. En ook aan de kwaliteit van de opvang. De kwaliteit van de kinderopvang is namelijk over het algemeen goed, ook in internationaal perspectief (Kamerbrief, 11 november 2024). De uitdrukking "Als het niet kapot is, repareer het dan niet" lijkt hier van toepassing op een overheid die dingen probeert te repareren die niet kapot zijn. De kwaliteit is goed, het bereik is prima en ook de toegankelijkheid is goed geregeld.
Op de eerste pagina en in de eerste alinea van de Memorie van Toelichting doet de staatssecretaris nog een poging de toegankelijkheid van de kinderopvang te problematiseren als het gaat om de kosten:
“Goede kinderopvang is echter duur. Een huishouden met twee jonge kinderen met een modaal inkomen betaalde in 2024 voor twee dagen opvang per week bij een doorsnee uurtarief ruim € 24.000 per jaar voor de opvang.”
Goede kinderopvang is echter niet duur. Dat modale huishouden hierboven betaalt niet ruim € 24.000 per jaar voor de opvang maar in 2025 en 2026 netto slechts ca. € 170,- per maand of ca. € 40,- per week en dat is dus voor die 2 kinderen € 10,- per opvangdag per werkende ouder. Ook met een minimum of modaal inkomen is dat ruimschoots op te brengen en weegt dat ruimschoots op tegen de inkomsten in tegenstelling tot wat lobbyisten of uitleg-economen blijven beweren.
Het Kabinet bevestigt onomwonden(zie NRC, 1 november 2025) dat het nieuwe wetsvoorstel duizenden euro’s voordeel biedt voor de hoogste inkomens:

Waar landt die € 3,4 mld. aan extra belastinggeld?
De belangrijkste maatregel in het wetsvoorstel is het verhogen van de kinderopvangtoeslag voor de midden en hoge inkomens. In onderstaande tabel de netto-lastenverlichting in 2029 voor gezinnen met 1 kind dat 3 dagen per week naar de dagopvang gaat:

Voor huishoudens tot een modaal inkomen is er geen enkele lastenverlichting, voor huishoudens met anderhalf modaal is er een beperkt netto-voordeel maar naarmate het inkomen stijgt neemt het extra netto belastingvoordeel stevig toe tot meer dan € 10.000 netto per jaar. Ongeveer 80% van de kinderopvangtoeslag gebruikers heeft een verzamelinkomen van anderhalf keer modaal (ca. € 70.000) of hoger en ongeveer 25% heeft een inkomen van drie keer modaal (ca. € 140.000) of hoger (SZW, 2025). Huishoudens met een laag inkomen gaan er niets op vooruit. Zij ondervinden slechts nadeel door het feit dat de € 3,4 miljard aan extra uitgaven voor dit wetsvoorstel gedekt worden met het afschaffen van de Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK). Dat netto lastennadeel is geen risico maar een zekerheid en kan de komende jaren oplopen tot bijna € 3.000 en treft werkende ouders met lage inkomens het zwaarst in de portemonnee.
Aanvullend is er een maatschappelijk nadeel. De verlaging van de IACK heeft een negatief effect op de arbeidsparticipatie en verhoogt de marginale druk (met name voor inkomens tot circa € 30.000). Volgens het CPB komt dit neer op 0,4% minder gewerkte uren (Eindrapport Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen, p. 23).
In het wetsvoorstel staat echter dat deze lastenverlichting voor hogere inkomens noodzakelijk is om het stelsel verder te verbeteren na de toeslagaffaire. Een inkomensonafhankelijke regeling is noodzakelijk om de risico’s op hoge terugvorderingen te laten verdwijnen. Dat is het belangrijkste motief voor een fundamentele stelselwijziging die ca. € 3,4 mld. aan extra belastinggeld kost.
Spectaculaire daling hoge terugvorderingen kinderopvang 2022-2023
Hoe staat het met die hoge terugvorderingen? In Stand van de uitvoering Dienst Toeslagen 2025 staat een overzicht van de aantallen en percentages hoge terugvorderingen. Daaruit blijkt dat het aantal hoge terugvorderingen in absolute zin het grootste is bij de zorgtoeslag,gevolgd door de huurtoeslag:

Niet alleen in aantal, maar ook in aandeel scoort de kinderopvangtoeslag het laagste en dat beeld wordt nog vertekend omdat uitsluitend voor de kinderopvang gepeild is met het jaar 2022 en dus het effect van de ingezette verbetermaatregelen ontbreekt. In 2022 waren er volgens de Dienst Toeslagen nog 41.000 hoge terugvorderingen. Dat zijn merendeels geen problematische terugvorderingen maar het is toch 5,8% van het totaal.
De Memorie van Toelichting geeft (zie p. 7) een recenter beeld over 2023 en laat een spectaculaire terugloop zien in vergelijking met 2022: niet 41.000 maar nog slechts ongeveer 30.000 van de huishoudens (ca 4%) heeft een jaar later - in 2023 - een hoge terugvordering voor de kinderopvangtoeslag:

Volgens de MvT is het aantal hoge terugvorderingen in een jaar tijd met meer dan een kwart (25%) gedaald. En dat roept de vraag op hoe groot het aantal en aandeel hoge terugvorderingen in 2025 nog is. Uit deze cijfers blijkt dat 96% van de huishoudens met kinderopvangtoeslag geen enkele hinder heeft van hoge terugvorderingen. Dat treft immers nog slechts 4% (!!!)van alle gebruikers in 2023.
Hoe kunnen hoge terugvorderingen ontstaan?
Hoge terugvorderingen kunnen op 3 manieren ontstaan: a. er is geen recht op toeslag, bijvoorbeeld omdat niet beide ouders werken, of b. er wordt veel meer verdiend dan vooraf opgegeven, bijvoorbeeld omdat een ouder een hoge bonus heeft ontvangen en c. omdat ouders meer uren opvang opgeven dan ze daadwerkelijk gebruiken.
Ad a. Achteraf blijkt er geen recht op toeslag (bijv. omdat 1 van beide ouders niet, of ‘zwart’ werkt)
Veel slachtoffers van de toeslagenaffaire hebben te maken gehad met zogenaamde nihil-stellingen waardoor - naar later bleek - ten onrechte uitbetaalde voorschotten werden teruggevorderd. In de meeste gevallen hadden die ouders wel kinderopvang gebruikt en - met ondersteuning van de kinderopvangtoeslag - de rekeningen van de kinderopvang betaald. In dat geval was er sprake van dwaling en waren ouders te goeder trouw en was het uiterst onrechtvaardig dat de Belastingdienst het volledige toeslag bedrag terugvorderde.
Met slechts 1 kind 2 dagen op de dagopvang kon die terugvordering over een jaartijd al gauw meer dan € 10.000 bedragen. Dergelijke nihil-stellingen komen niet meer voor o.a. door de proportionele benadering en door de verbeterde toetsing van de nieuwe aanvragen door ouders. In het wetsvoorstel is nu de volgende maatregel opgenomen (zie MvT, p. 13):

Dat is echter geen nieuwe maatregel die afhankelijk is van het invoeren van het nieuwe stelsel. In de huidige praktijk van de Belastingdienst Toeslagen wordt deze maatregel al toegepast en komen nihil-stellingen door dwaling van ouders niet meer voor. Het wetsvoorstel is dus niet nodig om dat knelpunt op te lossen.
Het zou ook wonderlijk zijn om deze maatregel pas vanaf de invoering van het wetsvoorstel in 2029 te starten omdat implementatie daarvan geen grote aanpassingen in het huidige stelsel vereist maar slechts een beleidsmatige aanpassing van het invorderingsbeleid.
Dat voorkomt terugvorderingen die tot 2021 nog steeds werden toegepast (zie dit vonnis van 2021 dat ruimschoots na de eerste publiciteit (2017), het aftreden van de staatssecretaris (2020) en het Kabinet (begin 2021) werd uitgesproken):

Ad b. Als ouders een veel hoger inkomen hebben gekregen kan een hoge terugvordering ontstaan
Vanaf 2026 moet een huishouden met een modaal inkomen en 2 kinderen die ieder 2 dagen op de opvang zitten het jaarinkomen bij de aanvraag tenminste € 20.000 te laag inschatten om na een jaar opvang met een hoge terugvordering van ca. € 1.000 te maken te krijgen. Die kans is uiterst gering aangezien de Belastingdienst Toeslagen nu ook al de inkomens voor alle toeslagen screent via de aanlevering van loongegevens van werkgevers, gegevens van UWV/SVB/pensioenfondsen, de aangifte inkomstenbelasting, en risicomodellen en aanvullende controles waar nodig.
Slechts een klein deel van de hoge terugvordering voor de kinderopvangtoeslag ontstaat door inkomensverschillen (zie Dienst Toeslagen 2023, p.12): “Daarbij speelt ook een rol dat de kinderopvangtoeslag relatief minder gevoelig is voor veranderend inkomen.” Uiteraard kunnen incidenteel onverwachte substantiële inkomensverschillen ontstaan. Dat wordt geïllustreerd in een voorbeeld dat is opgenomen in de Toeslagenmonitor Q2 2025 (p. 71):

Die onverwachte bonus was zonder twijfel een veelvoud van de terugvordering op basis van de toeslagregeling.
Inkomensverschillenspelen marginale rol bij hoge terugvorderingen
In onderstaande figuur laat de Belastingdienst Toeslagen zien welke oorzaken hoge terugvorderingen hebben. Bij de huur-, zorgtoeslag en het kindgebonden budget worden vrijwel alle hoge terugvorderingen (ca. 90% daarvan!!!) veroorzaakt door een te laag opgegeven inkomen, bij kinderopvangtoeslag is dat slechts een kleine minderheid (ca. 25%):

Als we deze percentages toepassen op het totaal aantal hoge terugvorderingen kinderopvangtoeslag in 2023 van 30.000 dan levert dat het volgende beeld op:

Een inkomensonafhankelijke regeling - 96% toeslag voor alle inkomens – zoals het wetsvoorstel beoogt laat bij ca. 1% van alle toeslagontvangers een hoge terugvordering verdwijnen. Dat zijn lang niet allemaal problematische terugvorderingen, een aanzienlijk deel daarvan wordt veroorzaakt door eindejaarbonussen die een veelvoud zijn van de terugvordering.
Verreweg het grootste deel van de hoge terugvordering voor de kinderopvangtoeslag (ca.70%) ontstaat door verschillen in het aantal opvanguren waarvoor toeslag wordt aangevraagd door ouders en het daadwerkelijk aantal opvang uren (zie Dienst Toeslagen 2023, p.12): “De kinderopvangtoeslag kent met de opvanglasten een sterk fluctuerende grondslag. Dit wordt dan ook zichtbaar als de belangrijksteoorzaak van hoge terugvorderingen. Een te hoge schatting van 2 à 3 uur per week kan op jaarbasis leiden tot een terugvordering van meer dan 1.000 euro.”
Het wetsvoorstel levert geen bijdrage aan hoge terugvorderingen kinderopvang
De conclusie is dan dat een inkomensonafhankelijke regeling heel veel effect heeft op de problematische hoge terugvorderingen bij de huur-,zorgtoeslag en het kindgebonden budget en nauwelijks invloed heeft op de problematische terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag. De extra belastingdruk van € 3,4 mld. die wordt ingezet om de kinderopvangtoeslagregeling inkomensonafhankelijk te maken en daarmee de problematische hoge terugvorderingen terug te dringen is daarmee aantoonbaar weinig effectief en kostenefficiënt. De hoge terugvorderingen bij de kinderopvangtoeslag worden voor het grootste deel (70%) veroorzaakt doordat ouders voor meer opvanguren een toeslagvoorschot hebben aangevraagd dan ze daadwerkelijk afnemen en dat knelpunt wordt nu al aangepakt.
Sinds 2022 zijn kinderopvangaanbieders namelijk verplicht om maandelijks het aantal gecontracteerde opvanguren te rapporteren aan de Belastingdienst Toeslagen. Dat betekent dat de Belastingdienst Toeslagen al sinds 2022 beschikt over alle informatie om het merendeel van de hoge terugvorderingen - door verschillen in opvanguren - te voorkomen. De Kamerbrief van 12 april 2024 bevestigt dat en maakt ook duidelijk welke belemmeringen er nog zijn, lees mee:

Samenvattend: de Kamer vindt dat de Belastingdienst Toeslagen de voorschotten niet zonder tussenkomst van ouders kan aanpassen om hoge terugvorderingen te voorkomen. En dus bericht de staatssecretaris van Financiën dat ze meegaat in de redenering van enkele Kamerleden en afziet van daadkrachtig ingrijpen om hoge terugvorderingen te voorkomen:

Als een kinderopvangaanbieder aan de Dienst Toeslagen rapporteert dat de ouder minder uren afneemt zou het logisch moeten zijn dat de Belastingdienst Toeslagen subiet de bevoorschotting aanpast om hoge terugvorderingen te voorkomen.
De zorg van enkele Kamerleden is echter dat kinderopvangaanbieders onjuiste gegevens aanleveren uit de contract-administratie waardoor de ouders ten onrechte gekort worden op de bevoorschotting. En dat zou de afwachtende aanpak van de Belastingdienst Toeslagen rechtvaardigen.
Het dilemma dat de Belastingdienst constateert is onderdeel van een compromisaanpak die niet opweegt tegen de urgentie of de extra belastingdruk van € 3,4 mld. die nu wordt voorgesteld om problematische hoge terugvorderingen terug te dringen.Een meer daadkrachtige en dwingende opstelling zou bijdragen aan het verder terugdringen van hoge terugvorderingen.
Complexiteit kinderopvangtoeslag wordt overdreven volgens de Belastingdienst Toeslagen en CBS
De meest recente kwartaalrapportage Toeslagenmonitor Q2 2025 (Ipsos/BDT) laat spectaculaire resultaten zien als het gaat het ingezette verbetertraject. In de eerste helft van 2025 is het aandeel toeslaggebruikers waarvan het ontvangen bedrag overeenkomt met hun verwachting gestegen van 60% naar 74%:

En die positieve ervaringen worden bevestigd door het CBS. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel valt het woord ‘complex’ 13 keer en wordt het beeld geschetst van enorme populatie van bijna wanhopige huishoudens die zouden worstelen met de kinderopvangtoeslag regeling.
De Monitor Arbeid, zorg en kinderopvang (CBS, 2024, tabel 15 heeft in 2023 meer dan 1 miljoen (!!!) gebruikers van kinderopvangtoeslag ondervraagd over die complexiteit. De respons laat zien dat verreweg de meeste ouders (90%!!!) geen enkele moeite hebben met de regeling en geen knelpunten ervaren bij het aanvragen of aanpassen van de kinderopvangtoeslag:

Slechts 10% heeft moeite en dat betekent dat het overgrote merendeel (90%) van de kinderopvangtoeslaggebruikers geen last heeft van een te complexe regeling. Dat roept de vraag op of een nieuw stelsel voldoende meerwaarde oplevert voor deze hoge scores bij gebruikers in ruil voor een extra belastingbijdrage van € 3,4mld.
Gevolgen wetsvoorstel voor arbeidsparticipatie negatief
Over de effecten op de arbeidsparticipatie van het wetsvoorstel staat op pagina 10 van de Memorie van Toelichting dat lagere inkomens er niet op achteruit gaan waardoor de arbeidsparticipatie voor deze groep behouden blijft:

Op pagina 75 van de MvT wordt dat aangevuld met de stelling dat het wetsvoorstel de arbeidsparticipatie bevordert met 0,2%:

Dat is echter een onjuiste voorstelling van zaken. Het CPB concludeert dat het wetsvoorstel niet leidt tot verhoging, maar tot een verlaging van de arbeidsparticipatie met 0,2% door de afschaffing van de IACK als dekking voor het wetsvoorstel. Het volledige verhaal staat in het Eindrapport Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen op pagina 23:

In de MvT staat dus uitsluitend het beperkte positieve effect (+0,2%) van de investering van € 3,4 miljard en wordt met geen woord gerept over de 2 maal zo hoge negatieve effecten van de financiële dekking door het afschaffen van de IACK (-0,4%) die ook nog eens de laagste inkomens het zwaarste treft.
Wetsvoorstel leidt tothogere personeelstekorten in de kinderopvang én de zorg
In de MvT wordt verwezen naar het Prognosemodel Zorg & Welzijn van ABF Research dat de staatssecretaris gebruikt voor de ramingen van de verwachte vraagtoename en personeelstekorten.
Op pagina 61 van de MvT (zie voetnoot) verwijst de staatssecretaris naar een Kamerbrief over de verwachte personeelstekorten in de kinderopvang als gevolg van het wetsvoorstel. In die Kamerbrief staat dat de tekorten in de kinderopvang als gevolg van het wetsvoorstel zullen oplopen van ca. 6.000 naar bijna 42.000:

Maar uit het prognosemodel blijkt dat het wetsvoorstel niet alleen effect heeft op de personeelstekorten in de kinderopvang zelf maar ook in omliggende sectoren die in dezelfde vijver voor personeel vissen. Door de extra vraag naar personeel in de kinderopvang is de verwachting dat daardoor bijna 10.000 medewerkers worden onttrokken aan o.a. de verpleging en verzorgingen de gehandicapten zorg.
Onderstaand een overzicht van het effect van het wetsvoorstel op het personeelstekort in andere branches:

Ouderschapsverlof vergroot het personeelstekort in Nederland
Er zijn economen die de suggestie doen om het ouderschapsverlof te verlengen tot een jaar waardoor baby’s thuis kunnen worden opgevangen en er voor hen geen opvang meer nodig is. Als we de babyopvang helemaal opheffen en het ouderschapsverlof oprekken naar 1 jaar besparen we immers 11.000 medewerkers in de babyopvang dat levert een substantieel lager personeelstekort in de kinderopvang op.
Dat is echter maar de helft van het verhaal omdat het verlengen van het ouderschapsverlof ook effecten heeft buiten de kinderopvang. Jaarlijks bevallener ruim 160.000 moeders en ruim 80% daarvan werkt. Dat betekent dat het verlengen van het ouderschapsverlof de arbeidsparticipatie van ruim 145.000 werknemers negatief beïnvloedt en daarmee de personeelstekorten in andere branches veel sterker doet toenemen.
En dat heeft weer met name effect op de al oplopende tekorten in de branches waar vrouwen oververtegenwoordigd zijn waaronder onderwijs en zorg. En ook voor de kinderopvang betekent het dat we medewerkers na een bevalling veel langer kwijt zijn en de netto besparing in de kinderopvang dus aanzienlijk lager is dan die11.000 medewerkers.
De kinderopvang wordt sterk ontlast met een verlaging van het personeelstekort met 11.000 waardoor het tekort niet oploopt van 6.000 naar 41.900 maar naar 30.900 hetgeen nog altijd een vervijfvoudiging is.
Door deze maatregel krimpt zowel de in de kinderopvang als in de totale arbeidsmarkt door langduriger uitval van ouders het arbeidsaanbod in veel hogere mate en per saldo betekent dit dat arbeidstekorten in andere sectoren toenemen, vooral in zorg, onderwijs en MKB.
Wetsvoorstel draagt niet bij aan vermindering bureaucratie en ambtelijke inzet
In de Kamerbrief van 14 maart 2025 zijn de ambities van het Kabinet uitgewerkt het verminderen van regels en administratieve lasten voor de samenleving en de uitvoering. Hieraan is een budgettaire taakstelling van 22% verbonden die oploopt tot in totaal 1 miljard euro structureel. Dat vraagt om een trendbreuk omdat de ambtelijke ondersteuning de afgelopen jaren een stijging laat zien. In slechts 4 jaar tijd is de personeelsomvang van het Rijk met ruim 25% gestegen:

Het wetsvoorstel laat zien dat er extra regelgeving en dus ook extra ambtelijke inzet noodzakelijk is voor toezicht en handhaving. Concreet gaat het dan om de verplichte digitale aanwezigheidsregistratie, de uitvoeringsorganisatie (Dienst Toeslagen) moet nieuwe ICT-systemen ontwikkelen, beheren en controleren, GGD-toezichthouders krijgen meer controletaken om te controleren of urenregistraties overeenkomen met feitelijke opvang.
Omdat de kinderopvang onder het DAEB regime wordt gebracht om directe subsidiëring te kunnen verantwoorden binnen de EU-regels moeten opvangorganisaties voldoen aan nieuwe verantwoordings- en controle-eisen. Het Rijk moet monitoring- en rapportagestructuren opzetten om te voldoen aan EU-staatssteunkaders (controle op redelijke winst, doelmatige besteding) en dat betekent concreet dat er meer toezicht nodig is op scheiding van DAEB-activiteiten en commerciële activiteiten van opvangorganisaties en dat de verantwoording en accountantscontroles moeten worden beoordeeld door overheidsinstanties(financiën, OCW, SZW). Concreet betekent dit extra beleids-, juridische en toezichtfuncties binnen ministeries en inspecties.
Op pagina 100 van de MvT staat dat de structurele ambtelijke uitvoeringsinzet door dit wetsvoorstel gaat toenemen. De specificatie daarvan ontbreekt:

Spectaculaire stijging personeelstekorten en wachtlijsten kinderopvang...
Sinds 2021 is het aantal openstaande vacatures in de branche ruim verdubbeld van 3.650 in 2021 Q2 naar 7.650 in Q2 2025 (De extra groei van de vraag naar opvang met 23% die wordt veroorzaakt door het wetsvoorstel kan niet worden bemenst en dat betekent dat de personeelstekorten en wachtlijsten extreem veel hoger worden. Dat heeft niet alleen gevolgen voor e sector zelf maar ook voor de zorgsector die put uit dezelfde vijver.

De toezegging dat de regering gericht beleid voert om de arbeidsmarkttekorten te beperken is niet onderbouwd met concrete effecten. Zowel in de kinderopvang als in de zorg lopen de tekorten nog steeds op ondanks alle extra inspanningen en subsidies voor gericht arbeidsmarktbeleid in de afgelopen jaren.
Capaciteitstoename onvoldoende en dus oplopende wachtlijsten kinderopvang
De regering verwacht dat door de hogere toeslagbijdrage de vraag naar kinderopvang in 2031 23% hoger ligt dan in 2024. Voor dagopvang stijgt de vraag met 21,7% en voor buitenschoolse opvang met 25,3% (zie p. 56 MvT):

In de MvT p.57 staat dat de kinderopvangbranche prima in staat is om de extra capaciteitsgroei van dit wetsvoorstel te realiseren op basis van de historische ontwikkeling:

In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat een vraagtoename van 23% in de kinderopvang in vijf jaar tijd realistisch is, omdat de sector tussen 2019 en2024 een vergelijkbare groei van 23,6% in vergoede opvanguren heeft gerealiseerd. Hoewel deze historische ontwikkeling numeriek klopt, is het gebruik van deze periode als referentiepunt voor toekomstige groei misleidend. De recente groeicijfers in de kinderopvangsector, zoals weergegeven in de bijgevoegde grafiek, tonen namelijk een duidelijk afnemende trend die niet strookt met het beeld van een sector die binnen afzienbare tijd opnieuw met ruim twintig procent kan uitbreiden:

Uit de figuur blijkt dat de groei van het aantal vergoede opvanguren in 2022 nog 8,0% bedroeg, maar in 2023 al was teruggevallen naar 4,2% en in 2024 zelfs naar slechts 1,1%. Deze scherpe afname wijst erop dat de capaciteit van de sectorhaar maximale rek heeft bereikt. Waar de MvT uitgaat van een gemiddelde jaarlijkse groei van ongeveer 4,3% om de beoogde 23% te behalen, laat de meest recente realisatie zien dat de sector op dit moment ver verwijderd is van dat benodigde groeitempo. De huidige doorgroei bedraagt een kwart van wat nodig zou zijn daarvoor.
De recente daling naar 1,1% groei in 2024 suggereert juist dat de sector nu tegen fundamentele grenzen aanloopt, zoals personeelstekorten en beperkte uitbreidingsruimte voor accommodaties.
Dat beeld wordt versterkt door de recente berichtgeving over de gevolgen van het wetsvoorstel voor het investeringsklimaat.
Gezien deze ontwikkelingen is het aannemelijker dat de sector de komende jaren hooguit beperkte capaciteitsgroei kan realiseren. Op basis van de dalende trend en de gevolgen van het plan voor het investeringsklimaat is een cumulatieve groei van23% in vijf jaar onwaarschijnlijk en een uiterst onrealistisch uitgangspunt voor beleid.
Het gevolg daarvan is dat als gevolg van het wetsvoorstel de wachtlijsten explosief zullen stijgen. De conclusie is dan het ingroeipad van het wetsvoorstel veel te rooskleurig wordt voorgesteld en de risico’s van explosief groeiende wachtlijsten worden gebagatelliseerd.
Regeldruk en verdwijnen kleine kinderopvangaanbieders
Op pagina 16 van de Memorie van Toelichting erkent de staatssecretaris dat het wetsvoorstel zal leiden tot het verdwijnen van kleine kinderopvangaanbieders door de extra verantwoordelijkheden - jargon voor extra regeldruk – van het wetsvoorstel. In onderstaand citaat licht hij dat toe:

Er zijn in Nederland per begin november 2025 3.290 kinderopvangaanbieders geregistreerd in het landelijk register kinderopvang (LRK) en het overgrote merendeel daarvan valt in de categorie kleine aanbieders. Bijna 2.300 kinderopvangaanbieders - bijna 70% van het totaal aanbieders - hebben slechts 1 of 2 opvanglocaties:

En zelfs als we dat corrigeren voor de kleine aanbieders die onderdeel zijn van een groter concern gaat het om meer dan 1.600 of ruim 50% van alle kinderopvangaanbieders waarvoor de extra regeldruk het zelfstandig voort bestaan bedreigt.
Ter illustratie: op de kaart de KDV (rood) en BSO (blauw) locaties van de kleinschalige kinderopvangaanbieders met de rechtsvorm VOF of eenmanszaak met 1locatie die het grootste risico lopen volgens om door de extra regeldruk te moeten opgaan in een grotere organisatie:

Het stelsel stimuleert consolidatie, terwijl kleinschaligheid nu juist veel waarde onder andere als het gaat om kleine kernen en specifieke voorzieningen (bijvoorbeeld de agrarische kinderopvang).
Risico op versnippering van het aanbod
Met de invoering van bijna-gratis kinderopvang verandert niet alleen de portemonnee van ouders, maar vooral de prikkels voor aanbieders. Waar nu nog een marktb estaat die stuurt op efficiëntie, schaal en kwaliteit, ontstaat straks een systeem waarin prijsprikkels verdwijnen en aanbieders worden verleid tot een heel ander, en minder doelmatig, gedrag.
Uit het Onderzoek informatiebehoefte kinderopvang (Motivaction, 2019) blijkt dat voor (toekomstige) ouders nabijheid (naast beschikbaarheid) tot de belangrijkste criteria behoort bij de keuze voor een kinderopvanglocatie.
In veel kleine kernen en bij veel kleine scholen is het nu niet rendabel om opvangvoorzieningen te exploiteren.
Als ouders nauwelijks nog zelf betalen, maakt het voor hen weinig uit of een contract 20, 40 of 60 uur omvat. Daarmee komt de deur open te staan voor een nieuwe strategie voor het aanbod met kleinschalige locaties, die onder de voorwaarde dat ouders een hoger aantal uren afnemen, in kleine kernen en bij kleine scholen rendabel te exploiteren zijn.
Voor de ouders is dat nauwelijks merkbaar in de portemonnee, maar voor de aanbieder betekent het gegarandeerde inkomsten en een eenvoudiger exploitatiemodel —zelfs bij een beperkte bezetting.
Het gevolg is een markt die het tegenovergestelde beloont van wat beleidsmakers altijd hebben nagestreefd: grotere locaties met efficiëntere inzet van personeel, een breder activiteitenaanbod en een leeftijdsgericht programma waarin kinderen pedagogisch beter tot hun rechtkomen.
Zo ontstaat een paradox: terwijl personeelstekorten oplopen en de vraag om doelmatige inzet van middelen groter is dan ooit, stimuleert het stelsel juist de groei van kleine, inefficiënte locaties die draaien op zwaar gesubsidieerde uurpakketten. Het wegvallen van prijsprikkels klinkt sociaal, maar het kan de sector fragmenteren en de kwaliteit op lange termijn ondermijnen.
Politieke inconsistentie rond draagkracht en eigen bijdrage zorg en kinderopvang
Meerdere partijen die nu in beeld zijn voor een coalitie pleiten in de zorg voor behoud van het eigen risico om onnodig gebruik, kostenstijging en verder oplopende personeelstekorten te voorkomen. Toch wordt in de kinderopvang met dit wetsvoorstel het tegenovergestelde gedaan:
· de prijsprikkel vervalt (bijna) geheel;
· de vraag wordt aangewakkerd en zal met 23% stijgen;en
· de personeelstekorten lopen explosief op.
De politieke logica is daarmee inconsistent en economisch onnavolgbaar: ofwel financiële drempels zijn nodig om vraag te reguleren in schaarste, en dan geldt dat zowel voor zorg als kinderopvang, ofwel we vinden dat de toegankelijkheid voorop staat en dan zou in beide gevallen de eigen bijdrage omlaag moeten.
Financiële gevolgen voor gemeenten
In het wetsvoorstel wordt geen enkele aandacht besteed aan de financiële gevolgen voor gemeenten. Die gemeenten zijn nu verantwoordelijk voor het bekostigen van de peuteropvang en het aanbod voorschoolse educatie voor huishoudens die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Dat gaat om ca. 20%van de huishoudens met kinderen. De bekostiging van dit gesubsidieerde aanbod wordt gedekt uit ouderbijdragen en de gemeentelijke subsidiebijdragen.
Voor de ouderbijdrage maken veel gemeenten van de VNG Adviestabel. Die tabel is gekoppeld aan de ouderbijdrage die ouders mét kinderopvangtoeslag betalen. Doordat in het nieuwe stelsel voor alle ouders de laagste ouderbijdrage gaat gelden ontstaat er een gat in de financiële dekking dat moet worden opgevuld met extra subsidiebijdragen van gemeenten. In de tabel de effecten van het wetsvoorstel op de actuele VNG Adviestabel 2025:

Daaruit blijkt dat vanaf een toetsingsinkomen van ongeveer € 50.000 de korting op de ouderbijdrage ruim 50% (€ 0,46) bedraagt en dat dit oploopt tot een korting van 94% (€ 6,48) voor de hoogste inkomens. Gemiddeld betalen de meeste ouders over een aanbod van 320 uur deze ouderbijdrage en dat betekent dat vanaf ongeveer € 50.000 de korting varieert € 147 per kind per jaar tot een korting van € 2.074 per jaar voor de hoogste inkomens.
In het wetsvoorstel is geen compensatie opgenomen voor de veel lagere ouderbijdrage en dat betekent dat de subsidielasten voor gemeenten voor die groep toeneemt met hetzelfde bedrag. Dat betekent dat gemeenten ofwel de extra subsidielast voor eigen rekening moeten nemen ofwel de ouderbijdrage voor de kostwinnersgezinnen zonder aanspraak op toeslag hoger moeten vaststellen dan voor de tweeverdieners mét kinderopvangtoeslag
Conclusie:de kosten-baten analyse van de stelselwijziging
De meest effectieve maatregelen tegen hoge terugvorderingen vergt géén nieuw,kostbaar en risicovol stelsel met aantoonbaar negatieve effecten voor:
a. kwaliteit (snelle groei levert risico’s op voor kwaliteit),
b. toegankelijkheid (sterkere toename wachtlijsten en het verdwijnen van kleinschalig aanbod),
c. arbeidsparticipatie (door afbouw van de IACK als financiële dekking,
d. regeldruk (voor zowel aanbieders als het ambtenarenapparaat)
Het vergt slechts een doortastender en dwingender uitvoering van de regeling door de huidige uitvoerder als het gaat om bevoorschotting die afwijkt van het gebruik, het doorzetten van de no-regret maatregel zonder correcties met terugwerkende kracht.
De prijsprikkel voor hoge inkomens voorkomt overconsumptie, beperkt wachtlijsten, voorkomt extra regeldruk, voorkomt versnippering en inefficiënt aanbod en maakt ruimte voor investeringen van €3,4 mld. belastinggeld voor maatregelen die wél een maatschappelijke meerwaarde hebben.
De kern van deze analyse:
Nederland koopt voor € 3,4 miljard per jaar een dure oplossing die het probleem niet oplost en nieuwe problemen creëert.